In de loop van maart presenteerde het Deventer College van B&W een Cultuurnota. Een belangrijk element in nota is het gemeentelijk streven naar een Cultuurplein en op dat plein, in dit geval de Nieuwe Markt, moeten Bouwkunde en Filmhuis een gezamenlijk nieuw onderkomen krijgen. Afgezien van Klaas’vrees voor de negatieve effecten van schaalvergroting zitten er nog tal van andere haken en ogen aan een gezamenlijke vestiging op juist die plek. Maar omdat de gemeente met ons meedenkt zijn we zelf ook gehouden met hen mee te denken, zo gaat dat. Van de zijde van de wethouder werd in ieder geval enige druk op ons uitgeoefend om onze zienswijze op de nota tijdens de “politieke markt”, een soort van inspraakavond, kenbaar te maken. Omdat ik ook namens het Filmhuis moest inspreken had ik een tekst op papier gemaakt waarin we naast waarderen ook onze positie moesten markeren. Ik had mijn bijdrage tevoren geklokt op 9 minuten. Omdat wij als laatste aan de beurt waren en ook de wethouder nog belangrijke dingen moest zeggen werd ik door voorzitter Spa regelmatig opgejut om af te ronden, hetgeen uiteraard afbreuk deed aan de retorische kracht die ik er in wilde leggen. Ook was er nauwelijks tijd voor enige gedachtenwisseling met de aanwezige gemeenteraadsleden. Alleen Bert Emens kreeg het woord en vroeg of de “Heer Coevermans” uitsluitend een gezamenlijke huisvesting op de Nieuwe Markt wilde of dat ook andere lokaties bespreekbaar waren. Gretig kon ik, vanwege het niet onproblematische karakter van de plek op de Nieuwe Markt, aangeven dat zeker ook andere plaatsen mogelijk zouden zijn mits we er met z’n allen echt op vooruit zouden gaan.
Yolande, de conculega directeur van de schouwburg, recenseerde mijn bijdrage onmiddellijk na de bijeenkomst: het duurde te lang waardoor het effect verloren ging. Ik was op dat moment even niet ad rem genoeg om haar te antwoorden dat mijn Hetty die klacht ook maar eens al te graag zou uiten.
Met enkele cultuurbobo’s borrelden we nog kort na, gezeten naast de fontein bij de Lebuiniskerk, waarvan Johan Bouwmeester, inspreker die avond nog gloedvol had betoogd dat deze, vanwege zijn lelijkheid en prooi voor vandalisme, toch vooral afgebroken moest worden. Als latinist verbasterde hij Cato’s beroemde zinsnede ongetwijfeld correct. “En overigens ben ik van mening dat de fontein moet worden verwoest.” Hij was de grappigste.
(op de foto de door W.Knuttel gebouwde school die voor onze samenwoning moet wijken)
28.4.07
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
2 opmerkingen:
Zit Gert Vrieze soms in de gemeenteraad?
Ja! Ja! de fontein weg. En de pomp, en Albert én én én. Leve het lege plein, leve Johan Bouwmeester.
Een reactie posten